Hoe de universiteiten zijn omgebouwd tot productiebedrijven
Ik begin met een bekentenis. Dan hebben we dat maar gehad.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw was ik jurist annex manusje-van-alles op het hoofdkantoor van de Leidse universiteit. Mijn eerste baan. Het autocratische regime van curatoren en senaat was net opgedoekt, de democratie had haar intrede gedaan.
Denk niet dat de boel daarmee losser en vrijer werd. Integendeel. Tientallen bestuurders en angry young beleidsmedewerkers als ik werkten ons half over de kop om de wetenschappers zo snel mogelijk hun nieuwe en – en passant ook – hun oude vrijheid te ontnemen.
Ik schreef mijn vingers blauw aan reglementen en voorschriften, anderen formuleerden onderwijsbeleid en onderzoeksdoelen, slimme rekenaars hingen aan elke activiteit een guldenteken, planners en informatici stopten alles in ijzeren processen en beleidscycli en met z’n allen gingen we vol wantrouwen naderhand kijken of iedereen wel had gedaan wat ze was opgedragen. Die dwangbuis noemden we meerjarenafspraken en dat was geen ironie.
In de universitaire wereld waren we koploper, ja zeker, de Leidse universiteit die zichzelf al vierhonderd jaar afficheerde als praesidium libertatis was koploper in het knevelen van haar personeel en faculteiten.
Dan ook direct maar een tweede bekentenis.
Op een gegeven ogenblik kreeg ik het vermoeden dat die meerjarenafspraken en al die andere besturingsdingen één grote luchtspiegeling waren. Geen hond las onze fraaie documenten, ook onze eigen bazen niet.
Zo hield mijn portefeuillehouder in het College van Bestuur een keer een waarlijk indrukwekkend reglement van me tegen het licht en zei ‘wie ben ik om me tegen zoveel wijsheid te verzetten?’ en gaf zijn zegen.
Dat had hij niet moeten zeggen of beter, dat hadden ze wel eens eerder mogen zeggen! Er waren twee werkelijkheden. De werkelijkheid waarin bestuurders en hun helpers beleid en doelmatigheid celebreerden en de werkelijkheid waarin verstandige mensen probeerden hun werk zo goed mogelijk te doen, geïnspireerd door hun professie, liefde voor hun vak, toewijding en fatsoen. Verwarrend was dat ook de meeste bestuurders en hun helpers het liefst in die tweede werkelijkheid verkeerden.
Ik liet vanaf dat moment al dat beleid en gecontroleer over aan de ware liefhebber en legde me toe op de vrijheid.
Wat ik toen als jongeling nog niet wist (maar nu des te beter), is dat het tweekoppige monster van wantrouwen en beheersingsdrift zich niet laat verslaan. Het vreet de welwillenden op, het paart ongeremd met raszuivere technocraten en baart op grote schaal besturingsrobotten.
Terwijl ik verwachtte dat de universiteiten, te beginnen met het praesidium libertatis, snikkend van het lachen of schaamte zouden terugkeren naar de academische vrijheid, desnoods opgesierd met curatoren en senaat, werden ze in enkele decennia geïnfiltreerd en onderworpen door technocraten van het zuiverste water. Wat wij in de jaren zeventig hadden gedaan, bleken niet meer dan de wankele danspasjes van een stelletje dilettanten.
Inmiddels zijn de universiteiten verworden tot productiebedrijven waarin vwo-ers worden verwerkt tot paspoppen voor de arbeidsmarkt. De verwerkingstijd moet zo kort mogelijk zijn en elk product moet overeenstemmen met de specificaties van het hoofdkantoor.
Want anders verliest de firma geld. Huh … zei ik firma? Nou ja, dat is het ook geworden. Van de academische vrijheid is zou goed als niets over. Alles moet meetbaar en afrekenbaar zijn, want anders gaan die wetenschappers maar op hun luie reet zitten.
Dat geldt ook voor de studenten en daarom is het onderwijs uitgesplitst in kleine modules elk met een eigen leerdoel en een te behalen cijfer. Ledigheid is des duivels oorkussen.
En zo jassen de universitaire fabrieken er tienduizenden studenten doorheen. Tempo graag!
Het gewenste numeriek rendement, dat is het te behalen productiecijfer, is sacrosanct. Wanneer een docent onder de norm komt omdat hij teveel lage cijfers geeft, moet ie zich bij het lokale onderwijsdirectoraat komen verantwoorden. Dat wil natuurlijk geen mens en dus schiepen de gefrustreerde wetenschappers de genadezesjes.
Een bijkomend voordeel van die kleine onderwijsmodules is dat ze door willekeurige welke docent binnen de studierichting kunnen worden gegeven. Flexibilisering wordt dat genoemd. En daar doen ze van harte aan, de universiteiten. Tientallen procenten van het personeel zijn op flexbasis in dienst.
Dat geldt natuurlijk niet voor de bestuurders, beheerders en beleidsmakers die zo langzamerhand bijna de helft van het universitaire personeelsbestand uitmaken (en dan tellen we het departement en allerhande intermediaire organisaties als de vereniging van samenwerkende universiteiten niet mee).
Zo nu en dan hoor je wat dit cultuurtje met wetenschappers doet. Dan lees je over gesjoemel met onderzoek of cijfers. De universiteit in kwestie haast zich te zeggen dat dit een rotte appel is in de verder zo fris ruikende mand, maar steeds vaker wordt duidelijk dat dit ontsporingen zijn van overbelaste medewerkers. Ook het recente rapport van de FNV over intimidatie, concurrentie en andere streken wijst niet op een intrinsiek verdorven aard van wetenschappers, maar duidt op een overstresste werksfeer binnen universiteiten.
Tsja, hoor ik u zeggen, wie een beetje nadenkt en rondkijkt, weet dat de beheersingsdriften waaraan organisaties en hun bazen lijden, altijd dit soort uitkomsten hebben. Medewerkers vallen uit, gaan elkaar belagen, blaffen de clientèle af, werken zich kapot om aan de eisen te voldoen, vervallen in cynisme, creëren hun eigen wereldje, plegen lijdelijk verzet of proberen zelf baas te worden.
Je kunt ook ontslag nemen. Dat deed Eelco Runia, cultuurhistoricus, filosoof en psycholoog aan de Universiteit Groningen. Hij stapte met pijn in het hart op en schreef daarover een schitterend boek (Genadezesjes, Athenaeum 2019).
Runia is boos en gelijk heeft hij. Runia heeft ook gelijk en dat maakt hem boos. Het levert geweldige teksten en analyses op, soms barok en een beetje over de top, maar steeds glashelder, humoristisch vilein en met gefundeerd chagrijn. De vorm die hij voor zijn boek koos, is goed getroffen. Elk van de acht hoofdstukken is in briefvorm gegoten, gericht aan direct betrokkenen, van de bestuurders tot Kamerleden, van collega’s tot studenten en van de bedrijfsartsen tot belastingbetalers.
Wat ik in statu nascendi meemaakte, blijkt zich te hebben ontwikkeld tot een volkomen surrealistische machinerie waarin de menselijke maat, laat staan de academische vrijheid en creativiteit met voeten worden getreden. Zelfs al is het maar voor de helft wààr, dan nog is het serious business. Zeker als je bedenkt dat de universiteiten niet op zichzelf staan. In de gehele publieke en semi-publieke sector lijdt men aan bestuurlijke vraatzucht. Voorbeelden? De rest van het onderwijs, de zorg, de politie, de fiscus en clubs als UWV en CBR.
Je kunt er vergif op innemen dat de autoriteiten het boek van Runia zullen affakkelen. ‘Is niet waar’ en ‘meneer is gefrustreerd’ waren de eerste reacties van het bestuur van de universiteit waar Runia werkte. Ongetwijfeld gaan we ook horen ‘hoe had je het dan willen organiseren?’
Aan het slot van het boek presenteert Runia daarom alvast een tienpuntenplan. Voor de habitués van ManagementSite gesneden koek: veel nieuw organiseren, vertrouwen en zelfregulering. Ik kan me in veel punten vinden, maar het is te beknopt en ontloopt ook de logische roep om financiële verantwoording. Voor mij had dat tienpuntenplan dan ook niet gehoeven. Tegen al het technocratisch geweld mag ook wel eens unverfroren boeh! worden geroepen, met verhalen uit het ware leven, zonder dat je direct het bewijs op tafel hoeft te leggen dat je geen subversieve klaagkont bent.
Ik hoop dat er nog veel van dit soort boeken volgen. Alleen als er voldoende stenen van een berg rollen, ontstaat er een lawine.
Ondertussen draait de machinerie van de besturingsgekte op volle toeren door. Een ministeriële commissie onder leiding van voormalig staatssecretaris Van Rijn heeft een rapport uitgebracht met als een van de conclusies: de universiteiten en de minister weten werkelijk niet waaraan het geld in het hoger onderwijs wordt besteed.
Ik hoor de wolven van de technocratie al hongerig huilen.
Pas maar op, wetenschappers en studenten, dit was nog maar het begin. Laat je horen.
PS Wie kritiek heeft op de bestaande orde, vindt vaak zijn grootste tegenstanders in de slachtoffers ervan. Je kon dus op je vingers natellen dat Eelco Runia door voormalige collega’s op de brandstapel zou worden gezet. De vraag was alleen wie de eerste zou zijn. Wel nu, we hebben een winnaar! Het is adjunct-professor Toegepaste Statistiek, Casper Albers, tevens lid van de Universiteitsraad en columnist van de universiteitskrant van Groningen.
In een column in de universiteitskrant breekt Albers zijn oud-collega tot de grond toe af. Dat wil zeggen, hij vindt wel dat er alle reden voor kritiek is en hij begrijpt best dat Runia boos is. Hij valt hem op belangrijke onderdelen bij, vindt het bekostingssysteem ook niet okay en legt nog eens uit dat dit door ‘Den Haag’ komt. Bijval, zou je als argeloze lezer denken.
Maar daar gaat het meneer niet om. Het gaat hem om Runia, de man zelf. Runia is weggelopen. Hij heeft daarmee al die mannen en vrouwen die zich tegen wil en dank hebben neergelegd bij het productie- en beheersingsregime van de universiteit te kijk gezet als meelopers. Hoe die onderwerping eruit ziet beschrijft de onnozele Albers in zijn column over zichzelf: hoe de onderwijsdirecteur indertijd ‘niet moeilijk’ tegen hem deed en hem zijn gevraagde dagdeeltjes gaf. Dank u, chef, dank u!
Het vertrek van Runia schaadt het zelfbeeld van de achterblijvers. Dat is het verwijt. En daarom zet Albers zijn oud-collega op de brandstapel, onder bijval van de prelaten in het bestuur en achtergebleven gelovigen.
Branden jij!
Het zal niemand verrassen dat Albers – zoals hij zelf trots verklaart – het boek van Runia niet heeft gelezen. Het gaat hem ook niet om de inhoud, het gaat het om de groepscode.
Paul Verburgt